Nova Scotia Duck Tolling Retriever

Rasinformatie
FCI-Standaard nr. 312
/ 05.02.1999 / GB (Nederlandse vertaling)
Land van herkomst: Canada
FCI Groep 8: Retrievers, Spaniels en Waterhonden
Gebruik: Werkhond, en dankt veel van zijn karaktereigenschappen aan het specifieke werk waarvoor hij is gefokt. Hij wordt o.a. gebruikt voor de eendenjacht en gebruikt hierbij een zeer aparte werkwijze: de honden maken door hun gedrag de buiten bereik van de jager zwemmende eenden nieuwsgierig, waardoor ze binnen schootsafstand komen. Hij is een gepassioneerde apporteur, intelligent en groot uithoudingsvermogen.
Schofthoogte: Reuen 48 – 51 cm
Teven 45 – 48 cm
Vacht: De Toller heeft een waterafstotende dubbele vacht van middelmatige lengte en met een zachtere, dichte ondervacht. De vacht mag een lichte golving op de rug, hebben maar is verder stijl. De kleur is en variatie van nuances in rood of oranje.


Korte historische samenvatting
Nova Scotia Duck Tolling RetrieverDe oorspronkelijke omgeving van de Nova Scotia Duck Tolling Retriever is het Zuid-Westen van Nova Scotia, in het district “Little River” in “Yamouth County”. De hond werd daar ook wel “Little River Duck Dog” of “Yamouth Toller” genoemd.
Het ras kreeg zijn huidige naam “Novia Scottia Duck Tolling Retriever” toen de Canadese Kennel Club in 1945 het voor het eerst ging registreren. Volledige internationale erkenning van de FCI kreeg het ras in 1982.Hij werd in het begin van de 19e eeuw tot tolheffing (of lokken) en ophalen watervogels.

Algemeen voorkomen
De Toller is een middelgrote, krachtige, compacte, goed in balans zijnden en goed gespierde hond; middelmatig tot zwaar in bot, met een hoge mate van werklust, oplettendheid en vasthoudendheid. Vele Tollers hebben een enigszins droevige uitdrukking, die verandert in een uitdrukking van intense concentratie en opwinding wanneer ze aan het werk gaan. Tijdens het werken is de hond snel, waarbij het hoofd bijna op lijn met de rug gedragen wordt en de zwaar bevederde staart steeds in beweging is.

Maat: Schofthoogte reuen 48 – 51 cm en schofthoogte teven 45 – 48 cm.

Vacht en Kleur
De Toller is gefokt om te apporteren uit letterlijk ijskoud water en moet een waterafstotende dubbele vacht van middelmatige lengte en zachtheid hebben met een zachtere, dichte onderbeharing. Deze vacht mag enigszins golvend zijn op de rug, maar is verder stijl. Tijdens sommige winters kunnen lange losse krullen bij de keel ontstaan. De bevederingen zijn zacht bij de keel, achter de oren en aan de achterzijde van de achterpoten, aan de voorpoten middelmatig bevederd. Terwijl het is toegestaan de oren en de voeten te trimmen moet de Toller een natuurlijke uitstraling behouden.

De kleur mag variëren van rood of oranje met lichtere bevedering aan onderzijde van de staart, en gewoonlijk minstens één van de volgende witte markeringen aan staart, poten (niet boven de polsen), borst en bles. Een hond met verder goede kwaliteiten mag niet worden gestraft voor een gebrek aan wit. Het pigment van de neus, lippen en oogranden moet overeenkomen en vleeskleurig zijn passend bij de vacht, of zwart zijn.

Hoofd
Het hoofd, dat in proportie dient te zijn met de omvang van het lichaam is scherp omlijnd en enigszins wigvormig wanneer bezien van de bovenkant.

Schedel
De brede schedel is iets afgerond, het achterhoofdsbeen is niet dominant aanwezig, de wangen zijn vlak. De afstand van het achterhoofdsbeen tot aan de stop dient ruw geschat even groot te zijn als de afstand van de stop naar de punt van de neus. De stop is gemiddeld.

Het snuitgedeelte
Neus: versmalt vanaf de brug tot punt, de neusgaten goed open. Kleur moet mengen met die van de vacht of zwart.
Snuit: taps toelopend van de stop naar de neus, met een sterke maar niet prominente onderkaak. De onderlijn van de snuit loopt bijna in een rechte lijn vanaf de hoek van de lip naar de hoek van het kaakbeen, waarbij de diepte bij de stop groter is dan bij de neus. De beharing op de snuit is kort en fijn.
Lippen: sluiten behoorlijk goed af, waarbij ze een zachte ronding in het profiel geven zonder zwaar te zijn.
Kaken / Gebit: De kaken zijn sterk genoeg om een vogel van aanzienlijke omvang te kunnen dragen en zachtheid in de bek is essentieel. Het correcte gebit is scharend, met alle tanden en kiezen aanwezig.
Ogen: Staan goed uit elkaar, zijn amandelvormig en middelgroot. Kleur variërend van amber tot bruin. De uitdrukking is vriendelijk, alert en intelligent. Oogranden moet van gelijke kleur zijn als de lippen.
Oren: Driehoekig,gerond aan de punten middelmatig groot en gedragen in een gevallen manier. Ze zijn hoog aangezet en ver genoeg achter op de schedel, met de basis iets omhoog gedragen zoat de rand van het oor aan de zijkant van het hoofd wordt gedragen. Ze zijn goed bevederd aan de achterzijde, met kort haar op de ronde punten.
Hals: Sterk gespierd en goed gezet. Met middelmatige lengte, zonder hangend keelvel.

Voorhand
Schouders gespierd met de bladen goed naar achterliggend en aangezet om een goede “withers” te geven glooiend in de korte rug. (Withers is het punt tussen de schouders waar de nek in het lichaam overgaat. Het blad en de bovenarm zijn ongeveer gelijk van lengte met de opperarm goed achtergehoekt onder het lichaam.

Ellebogen
Ellebogen dicht tegen het lichaam, niet naar buiten of naar binnen draaiend, netjes en gelijkmatig werkend. De voorpoten komen over als twee evenwijdige kolommen, recht en sterk in bone. De hiel is sterk en enigszins oplopend. De sterke (van vliezen voorziene) voeten zijn middelmatig groot, dicht en rond, met goed gehoekte tenen dikke voetzolen en sterke nagels en zijn in proportie met de grootte van de hond.

Lichaam
Diepe borst, goed de ribben volgend, reikend tot de elleboog. Korte en rechte rug.
Rechte bovenbelijning. Lendenen sterk gespierd. Ribben niet rond, noch vlak.

Achterhand
Gespierd, breed en vierkant in het voorkomen. Achterhand- en voorhandhoekingen dienen in balans te zijn. Dijen erg gespierd, onder en bovenkant van ongeveer gelijke lengte. Knie goed gehoekt en sprong voldoende laag, niet naar binnen of buiten draaiend. Hubertusklauwen dienen niet aanwezig te zijn.

Staart
De natuurlijke belijning van de rug volgend, breed aan de basis, weelderig en sterk bevederd waarbij het laatste botje minimaal het spronggewricht moet halen. De staart mag lager dan de ruglijn gedragen worden, behalve wanneer de hond alert is; in dat geval moet hij hoog gedragen zijn, nooit de rug rakend.

Gangwerk
De Toller combineert een indruk van kracht met een elastisch, zwierig gangwerk, goed naar voren reikend en sterk stuwend van achter. Voeten mogen niet naar buiten of binnen draaien en de poten bewegen in een rechte lijn. Als de snelheid toeneemt, waarbij de hond enkelspoors moet gaan lopen moet de bovenbelijning recht blijven en moet terrein winnen met beheerste bewegingen.

Fouten
(naar gelang de ernst van de fout te bestraffen)
• Neus, oogranden en ogen niet de juiste kleur;
• Heldere roze neus;
• Lange of spreidvoeten, doorgezakte middenvoet , sprong naar beneden hangend;
• Open vacht;
• Gekromde of doorgezakte rug, slappe lendenen ;
• Staart gedragen onder de lijn van de rug tijdens het gaan;
• Elke afwijking van de eerdergenoemde punten moeten als een fout worden bestraft in de mate van de fout.

Diskwalificaties
• Wit op de schouders, rond de oren, achter op de nek, flanken of rug;
• Zilverkleurige vacht, grijs in de vacht, zwarte gebieden in de vacht;
• Iedere andere kleur dan rood en alle varianten van oranje;
• Geen zwemvliezen;
• Ondervoorbijter; In volwassen klasse elke vorm van verlegenheid.
• Vlinderneus (gevlekte neus);
• Overbijter met meer dan 3 mm.

N.B.
Mannelijke dieren dienen 2 normaal ontwikkelde testikels te bezitten, die geheel in het scrotum zijn ingedaald.